1
De vrouw staat op de lage rots, die twee meter uitsteekt in deze bocht van de rivier. Ze heeft een broek aan tot over de knie, die nat is tot op haar bovenbenen. Ze stapt van de rots af in het ondiepe water en tuurt naar beneden. Ze loopt een paar stappen, het water kruipt verder omhoog. Om haar heen zwemmen kinderen met opblaashaaien en bouwen vaders zandkastelen.
Ze roept naar een van de vaders, waarschijnlijk die van haar kinderen. Hij moet helpen met zoeken. Hij maakt nog enig bezwaar, hij was bezig, hij moest toch op de kinderen letten, wat is er dan, ja, kom dan hier, ik ben m’n zonnebril kwijt, laat ze maar op elkaar passen, dat kunnen ze heus wel. Ze staat nu tot haar middel in het water. De stroming is vandaag ‘faible’, volgens de strandwachten die elke dag tussen vier en zes toezicht houden. Ze zijn niet echt nodig op dit afgezette strandje, maar de moeders vinden het erg fijn om met deze jongens een praatje te maken over de stroming en het weer.
Iedereen loopt in badkleding rond, behalve de vrouw op de rots. Ze wilde niet nog eens verbranden, ze houdt niet van zwemmen, of haar bikinilijn moest worden bijgewerkt. Ze houdt haar broek en hemd aan, ook al hangt ze nu met haar bovenlijf in het water, terwijl ze haar handen over de bodem laat gaan. Haar man loopt heen en weer door het water, kijkt, voelt en vindt niets, hij ziet ook niets, laat hij weten. Het is toch zinloos, zie je hem denken, alleen stenen zinken naar de bodem, als lijken al met de stroming meegaan, dan een zonnebril helemaal. Maar zij dringt aan, blijf zoeken, nu vinden we ‘m nog.
‘Tess! Tess!’ roept de moeder. Ergens duikt een meisje uit het water op. Zes jaar misschien, blonde krulletjes, een streepjesbadpak.
‘Ga je duikbril halen!’ Tess begrijpt het niet. Ze loopt naar haar handdoek.
‘Nee!’ roept de vrouw. ‘Bij de caravan!’
En Tess dribbelt van het strand af, gehoorzaam, misschien mag ze wel meedoen met duiken, maar al snel blijkt dat dat absoluut niet kan, de moeder loopt het strand op om de duikbril aan te pakken en snauwt dat het kind weer moet gaan spelen, laat mij nu even, ik ben bezig, het is belangrijk, snap je dat dan niet.
Ze duikt de rivier in. Een strandwacht trekt een wenkbrauw op. Buiten het afgezette deel van het strand is de stroming sterker. Zwemmen wordt daar afgeraden. Hij houdt de vrouw in de gaten. Het moet een verdomd dure zonnebril zijn, denkt hij. Al die moeite. Ze heeft hem vast niet zelf gekocht, het is een waardevol geschenk als je er zo achteraan duikt. Maar niet van haar man. Die bouwt inmiddels weer verder aan het zandkasteel.
2
Elke dag stoppen Nadia en Susan op dezelfde plek voor hun rookpauze. Ze parkeren de Club Car, het golfkarretje waarmee ze de schoonmaakspullen over de camping verplaatsen, aan het water. Het is een plek waar auto’s kunnen keren, er staat nooit een tent of caravan.
Nadia draait filtersigaretjes. Ze legt het filter in het vloeipapier en pakt een plukje tabak dat ze er keurig naast legt. Ze verdeelt de tabak nog preciezer en rolt de sigaret dan strak op.
‘Kutkinderen,’ zegt ze. ‘Zie je dat?’
‘Wat?’ antwoordt Susan, die recht voor zich uit staart. Haar sigaret is al half op.
‘Ze doen een watergevecht bij de toiletten. Ik ga ze helemaal naar de tering schelden, doe je mee?’
‘Waarom?’ vraagt Susan.
‘Moet je dat zien! Verwende nesten. En wij mogen die pleureszooi opruimen.’
‘Hmm. Ja. Vervelend. Weet je wat Guilly vanochtend zei?’
‘Guilly? Nee. Echt, ik zou ze willen slaan.’
Susan drukt haar sigaret uit.
‘Dat hij een campingmeisje versierd heeft.’
‘Wie, Guilly? Dat meen je niet.’
‘Dat zei hij.’
‘Er zijn hier alleen maar vrouwen van veertig plus en minderjarige meisjes.’
‘Hij zei dat ze achttien was.’
‘Idioot. Of was hij aan het opscheppen?’
‘Nee, het was echt. Denk ik. Ik zei, je gelooft toch niet dat ze achttien is. Hij haalde zijn schouders op.’
‘Ik heb de meisjes hier gezien. Er is er niet één ouder dan veertien. Ze hebben tietjes als erwtjes. Ze hebben het babyvet nog rond hun neus. Ze lopen nog hand in hand met hun vader.’
‘Of met Guilly dus.’
Ze lachen. Ze rijden met een rotvaart van het water naar de toiletten. Nadia scheldt de kinderen uit. Susan trekt het water naar buiten.
3
’s Nachts kijkt ze naar de rivier. Er is niet veel te zien en niemand ziet haar, dat is fijn. Af en toe hoort ze een auto aankomen. Daarna verschijnen de lichtjes aan de overkant van het water. Ze rijden er soms keihard, ’s nachts. Er is toch niemand.
Man en kinderen slapen in de caravan. Onzalig idee, deze vakantie. Je kunt tien keer met die sleurhut naar Zuid-Frankrijk afreizen, maar de elfde keer is het niet leuk meer. Zoals je ook 499 keer seks met iemand kunt hebben en vanaf de 500e keer verveeld naar het plafond staart. Maar nee, daar had het niets mee te maken, vindt ze, er is geen sprake van verveling. Alles is eerder een vergissing te noemen. Ze heeft een ander soort man nodig, er is heus ook wel iemand die haar een leven lang kan boeien. Peter misschien, haar collega die haar zonder omhaal van woorden zijn zonnebril aanreikte toen ze zei dat ze hem zou missen, onder de Franse zon.
Weer hoort ze het razen van een auto. Keihard. Idioot, mompelt ze. De lichten verschijnen en zwaaien langs de struiken en bomen aan de overkant. Dan een knal, gerommel en een plons. Ze ziet de lichten in het water nog even. Ze wil haar telefoon pakken, maar bedenkt dat dat zinloos is. Er zijn vast veel meer mensen die het gezien en gehoord hebben, er zal wel een Fransman zijn die de politie belt. Of de bestuurder klimt zelf uit de auto. En trouwens, zo diep is het hier niet, meestal kun je zo dicht bij de kant gewoon staan. Of je drijft met de stroming mee naar een overhangende boomtak en dan klim je daar omhoog. Ach, vast en zeker hebben nu al tien mensen 112 gebeld.
Nog een glaasje wijn dan maar.
4
’s Nachts vaart hij op de rivier. In het donker, want met het licht verjaag je de vissen. Hij ziet niets, maar weet alles. Hij weet wat er onder water leeft: welke vissen, natuurlijk. Maar ook wat mensen in de rivier gooiden om nooit meer terug te vinden; afval, babykatjes en een enkele keer een trouwring. Of wat ze verloren: sleutels, petjes, zonnebrillen, schoenen, noem het maar, het kan zo gek niet zijn of hij heeft het een keer opgevist.
De politie had hem om zijn hulp gevraagd. Er was een autowrak aangetroffen in de rivier, maar geen lichaam gevonden. Het moest een paar dagen eerder gebeurd zijn, had hij dan niets gezien? Hij is er immers altijd? Misschien was ik op een ander plekje, had hij gezegd, en ik val ook wel eens in slaap. Toch vroegen ze of hij op wilde blijven letten. En ze waarschuwden hem voor wat hij mogelijk zou vinden. ‘Iedereen weet dat een lichaam in het water er niet meer zo goed uitziet,’ zo luidde de eufemistische omschrijving.
Maar hij vindt niets. Ja, de zoveelste zonnebril. Een goedkoop ding. Hij gooit hem weer terug. Hij is een visser, geen strandjutter.
5
Nadia rolt haar sigaret. Ze zit alleen in de Club Car. Susan was aan het begin van de werkdag in gesprek met agenten. Het zal wel. Ze moet niets van de politie weten. Als ze haar sigaret heeft opgerookt, komt Susan aanrijden met de Club Car van de receptie.
‘Je had toch ook kunnen lopen!’ zegt Nadia.
‘Ja, dag,’ antwoordt Susan. ‘Maar dit moet je echt horen. Het is zó bizar.’
‘Wat?’ vraagt Nadia en ze besluit nog maar een sigaretje te draaien. Het hoogseizoen is voorbij. Susan stapt bij haar in de kar.
‘Ze hebben een lijk gevonden.’
‘Waar?’
‘In de rivier. Niet hier. Twee, drie kilometer verderop. En luister, dit is echt bizar, joh.’
‘Ik vind het op zich al bizar.’
‘Nou, ze zochten al langer, er was een auto de rivier in gereden, een paar weken terug, weet je wel. Dus ze dachten wel dat er ergens een lichaam zou ronddrijven. Maar nu vonden ze dat lichaam, en het is onherkenbaar na drie weken in het water, je weet wel hoe dat gaat. Dus ze zijn het aan het onderzoeken en dit is het bizarre: hij werd gevonden met zijn zonnebril nog op. Kun je ’t je voorstellen? Drie weken in het water en hij heeft nog een zonnebril op. Krankzinnig.’
‘Nogal ja.’
‘Maar, dit is het krankzinnige. Ze gaan nu alle campings af, want hij had een zonnebril van een Nederlands warenhuis op. Zeggen ze. Ja, dat kan natuurlijk van alles zijn. Het kan gewoon een Fransman zijn met toevallig een Nederlandse zonnebril, ja toch? Of het is een Nederlander. Die in een Franse auto reed. Of het is iemand anders dan die automobilist. Alles kan.’
‘Maar waarom gingen ze dat dan aan jou vragen?’
‘Joh, dat weet ik toch niet. Alsof ik mensen aan hun zonnebril zou herkennen. Al die Nederlanders zien er toch hetzelfde uit?’
‘En Guilly?’
‘Nee, die weet ook niets. Maar hij scheet haast in z’n broek. Hij dacht dat het over dat meisje ging. Eikel.’
‘Ik had het ‘m nog gezegd. Veertien. Ah joh, hij heeft z’n pleziertje gehad. Zullen we?’
Nadia draait de Club Car om en rijdt naar het sanitair.
‘Echt, met de zonnebril op het gezicht?’ vraagt ze nog. Susan knikt.
‘Incroyable.’