Vandaag ben ik weer gaan werken. Drie maanden zat ik overspannen thuis. Nu kwam ik binnen in de woongroep alsof ik er zelf kwam wonen. Nieuw, onwennig. Sinds ik overspannen ben geraakt, denk ik dat ik net zo’n gestoord geval ben als de bewoners hier. Of erger nog, want zij zijn gek geboren, ik ben het geworden.
Er is een nieuwe jongen in de groep, Matt. We hebben niet veel klassieke autisten, daarmee bedoel ik de autisten die niet praten, die echt in hun eigen wereld leven. Die types zoals in de film Rain Man, de cijfernerds of muzikale genieën, de Hollywood-autisten, hebben wij sowieso niet. Matt is veertien jaar en hij trekt z’n haar uit z’n hoofd als hij onrustig is, staat in z’n dossier. Ik blader het door bij een kop koffie. Hij heeft de actieve woordenschat van een driejarige en de intelligentie van een zesjarige. Hij houdt van spelletjes.
Bij de lunch word ik aan Matt voorgesteld. Hij kijkt naar me met koeienogen. Ik zeg: ‘Hoi Matt, ik ben Jacqueline.’ Hij herhaalt alleen zijn eigen naam een paar keer en schommelt daarbij wat heen en weer. Volgens mijn collega Dian eet hij héél goed mee, maar ik weet niet of ze dat tegen mij of tegen hem zegt. Ik zie dat hij brood met kaas eet. Hij eet met zijn mond open, maar verder gaat het netjes.
‘Laat je Jacqueline straks je kamer zien, Matt?’
‘Matt, Matt, Matt,’ herhaalt hij weer. Het is niet duidelijk of hij haar heeft begrepen.
‘Hij houdt niet zo van muziek,’ zegt Dian. ‘In ieder geval niet van keiharde schlagers. Hij sloeg helemaal door gisteren. Sensory overload. Jan had de muziek een beetje hard staan.’ We hebben een paar tieners met Down-syndroom, Jan is er een van. Het luisteren naar Hollandse hits lijkt bij het Down-syndroom te horen als de plooi rond de ogen.
‘Oh ja, dat is wel goed om te weten,’ zegt Dian, ‘voor als Matt doorslaat: hij heeft een knuffelbox.’
‘Een wat?’
‘Knuffelbox. Squeeze box. Ken je dat niet?’
‘Ja, vaag, maar ik heb het nooit echt gezien.’
‘Het is briljant. Je hoeft ‘m er alleen maar naartoe te brengen. In de snoezelkamer. Hij gaat erin liggen en drukt zelf op de knop.’
‘Cool.’
We ruimen de tafel af. Matt blijft zitten.
‘Hoe is ’t nu met jou?’ vraagt Dian in de keuken.
‘Wel ok,’ zeg ik. Ik bedoel natuurlijk kut.
‘Maar het kwam niet echt door het werk, of wel?’
‘Nee. Nee, dat geloof ik niet. Ik was gewoon even op.’
‘Het was ook uit met je vriend, toch?’
‘Ja,’ zeg ik. Gesprek afgelopen. Ik heb geen zin om erover te praten. Daar heb je psychologen voor. Ik ben een blije doos. Met mij gaat alles goed.
Elke dag zit ik bij de lunch met Matt. Soms zit Lale erbij, een Turks Down-meisje. Ze is dol op Matt, ze wil voor hem zorgen. Matt kan er niet tegen als ze hard praat, maar dat snapt ze al: ze praat tegen hem als tegen haar babypop. Maar als ze wil knuffelen, maakt Matt het geluid van een cavia die geknepen wordt. Dat begrijpt Lale niet helemaal: wie wil er nou niet met Lale knuffelen? Dan knuffelt ze met mij. Ik vind het goed. Ik vind alles goed. Lale knuffelt me en Matt slaat op tafel, slaat zichzelf, slaat zijn hoofd tegen de muur. Ik grijp in bij Matt, ik leid hem weg voor een wandelingetje door het huis.
Matt went snel. Na twee weken noemt hij me ‘Lien’. Hij zegt het hard en dwingend, zoals hij ook zijn eigen naam zegt. Maar hij doet het wel en hij lacht erbij. Lale wil hem weer knuffelen.
‘Doe maar niet,’ zeg ik, ‘steek maar je hand uit.’ Lale geeft Matt een hand.
‘Hallo Matt,’ zegt ze. Het wordt een toneelstukje. ‘Ik ben Lale. Dat is Lien. En jij bent Matt. HALLO!’
Matt trekt zijn hand terug op het moment dat ze ‘hallo’ schreeuwt. Veel te hard. Nog twee weken, denk ik, dan zijn ze aan elkaar gewend, dan noemt hij haar ‘La’. Zij zijn zo normaal als wij. Wij zijn zo gek als zij.
Op een dag begin ik wat later met werken. Een collega heeft vakantie, het werkschema is aangepast. Ik haat dat, ik ben er eindelijk aan gewend op een fatsoenlijke tijd uit bed te komen. Ik hoor Jan Smit al bij de voordeur. In de woonkamer zie ik Jan en Lale die vrolijk en wild aan het dansen zijn. De muziek staat hard. Ik zie geen begeleiders. Matt zie ik ook niet. Ik loop door naar de keuken en dan weer terug naar de woonkamer. Eerst die kutmuziek weg.
‘Waar is Matt?’ vraag ik Lale. Ze weet het niet. Haar hoofd is nog bij Jan Smit. Ik loop naar de andere ruimtes. Midden op de gang vind ik Dian, die Matt van achteren vasthoudt, zijn armen voor zijn borst gekruist.
‘Ssssst,’ zegt ze, tegen Matt, maar ook tegen mij. Ze gebaart met haar hoofd. Ik doe de deur van de snoezelkamer open. Daar staat zijn knuffelbox.
‘Kom Matt,’ zeg ik zacht. Ik doe het dimlicht aan. Matt komt dichterbij. Hij slaat zichzelf, maar verder is hij stil. Als hij de knuffelbox ziet, wordt hij al rustiger. Ik vind het bizar. Ik heb zoiets nog nooit gezien. Hij laat zich op zijn knieën vallen en schuift zijn lijf in de machine. Dian steekt haar duim naar me op en rent weg. Ik sluit de deur en ga een paar meter bij hem vandaan zitten. Matt bedient de machine zelf: twee kussenarmen schuiven tegen zijn lijf aan. Hij humt.
Gisteren belde Martin. Hij wilde weer eens met me uit. Ik had natuurlijk moeten zeggen dat hij een groot tyfuseind moest oppleuren. Dat hij een waardeloos stuk vreten is. Dat hij m’n kont nog niet eens mocht likken als hij erom smeekte. Enzovoort. Maar ik zei: ‘Bier drinken kan best, ja.’ Hij vroeg ook hoe het met me ging.
‘Hoe gaat het nu met je, ga je nog naar die psycholoog?’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik.
‘Wat goed van je,’ zei hij. Ik hoorde de opluchting door de telefoon. Ze is niet gek en ze wil vast wel neuken. Dit gesprek beviel me niet, dus ik zei dat hij me maar moest appen. Daarna kreeg ik een berichtje van m’n moeder: Hoe gaat het nu met je? Ik word ziek van mensen die dat vragen. Het kan ze geen fuck schelen. Ik wil ze kapot-sms’en. Ik zal ze elke minuut een berichtje sturen en vertellen hoe het NU gaat: NU gaat het kut. NU gaat het écht niet goed. NU gaat het zwaar klote. NU wel ok. NU wel kut. Kut. Kut. Kut. Wel aardig. Klote. Ok. Kut.
Ik pak Matts hand.
‘Klaar?’ vraag ik. Hij komt langzaam uit de machine en gaat op de grond liggen. Ik lig naast hem. Ik kijk naar de knuffelbox. Ik kruip erin. Matt blijft relaxed naast me liggen op de vloer. Ik druk op een knop en de knuffelarmen schuiven langzaam tegen mijn lijf. Hoe gaat het nu, dacht ik, hoe gaat het nu. Beter. Ik zit klem, maar niet in de klem van mensen. Beter. Beter. Goed.