M’n dochter en ik spelen een potje voetbal, dat wil zeggen: zij is keeper en ik schiet de bal recht en zachtjes over de grond in haar handen, want zo hoort het. Zegt zij. Daarna rolt zij de bal professioneel uit, als een echte keeper.
Ik zat ooit op voetbal en we hadden een Patty in het team. Het kan ook dat ze Daisy heette, maar daar gaat het niet om: iedereen heeft wel zo’n Patty in z’n team. Sloom, dik en niet gemaakt voor sport. Dus we parkeerden haar onder de lat, want wat moet je anders? Er zijn goede redenen voor meisjes om op voetbal te gaan. Voor het voetballen of voor de jongens. Zij was zo’n meisje dat om de verkeerde redenen op de club was gekomen. Omdat ze toch iets moest doen van haar moeder. Omdat ze niet sociaal en aimabel genoeg was voor de bekende meisjessporten. Misschien dacht ze dat meisjes toch nooit echte wedstrijden speelden. Misschien dacht ze: ik word wel keeper, dan heb ik niks te doen. Dus wij dachten hetzelfde en lieten haar keepen. Natuurlijk ging dat wel eens gruwelijk mis, dan was het 7-0 na een half uur en dan scholden we haar verrot en ruilden we haar in de pauze om voor een ander.
Kijk, ik heb niets tegen de Patty’s van deze wereld, maar ik wil ze gewoon niet in mijn goal, snap je?
Na tien minuten is mijn dochter gaan zitten. De plek voor het doel heeft geen gras meer en blijkt een fijne zandbak. Ik vrees het ergste, maar als ik de bal naast haar schiet, laat ze zich professioneel vanaf haar knieën naar links en naar rechts vallen – en dat is meer dan Patty ooit gedaan heeft. Ze heeft een gouden toekomst voor zich.
(Bij de foto: het was lang zoeken naar deze flyer, maar toch gevonden: lang geleden was ik poster child voor het meisjesvoetbal in Vlaardingen. Dat over de begeleiding en verzorging heb ik natuurlijk nooit gezegd, maar de campagne werkte wel – eindelijk konden we van ons zevental een elftal maken.)
Michelle van Dijk, 16 mei 2011