Midden in een expertmeeting over taal in het MBO vroeg de vrouw die naast mij zat: ‘Ben je geknepen of was het uit liefde?’ Ze wees naar de blauwe plek op mijn arm. Het was nogal warm daar, ik zat er in een T-shirtje. Ik kende haar niet en zoiets zou een moeder of collega of vriendin niet vragen. Het is een natuurkundige wet: Hoe vreemder iemand voor je is, hoe makkelijker het is om hele persoonlijke vragen te stellen. ‘Ik speel rugby,’ zei ik.
Twee Chinese exchange students logeerden een nachtje bij mij. De jongen zei niet zo veel, hij sprak bijna geen Engels. Met het meisje kletste ik over van alles en nog wat. Ik vertelde dat ik sinds een tijdje wat dichter bij mijn werk woonde en dat ik sindsdien vaker te laat kwam. Zij herkende het probleem, het is ook een natuurkundige wet: hoe dichterbij je bent, hoe vaker je te laat komt op de plaats van bestemming. Ze vroeg me ook: What do you do in your leisure time? Why did it end? Are you religious?
Deze twee wetten zijn eigenlijk één wet: als je ver van iets verwijderd bent, kun je in snelle stappen dichterbij komen. Maar als je er bijna bent, gaat het steeds trager en zo kom je er nooit, of niet op tijd.