Ik maak een praatje met de buren. ‘Kom je dit huis bekijken?’ Ze wijzen naar een benedenwoning. ‘Nee, boven.’ De makelaar komt net aangereden. Ze haast zich om parkeergeld te betalen. Makelaars zijn nooit te vroeg.
In het trappenhuis ruikt het naar wierook. We lopen de trappen op naar de derde verdieping. De makelaar moet op adem komen. ‘Sorry, ik heb moeten haasten en rennen en vliegen. Mijn zoontje is ziek. Hij heeft hoge koorts en hij is nog maar elf maanden.’ Het is een leuke vrouw. Ze laat me twee huizen zien en zegt dan dingen als: ‘Ik zou zelf dit muurtje doorbreken en een leuke open keuken maken.’ ‘Als je het laat doen, ben je voor, zeg, 15.000 euro klaar.’ ‘De badkamer heeft twee deuren, dus je kunt een rondje lopen.’
We staan op het balkon van het tweede huis. Vanaf hier kan ik m’n werk zien – en het huis waar ik nu woon.
Ze peutert wat aan het behang. ‘Heb je een jongen en een meisje?’ vraagt ze me. Dat vroegen de andere makelaars helemaal niet.