Weg met de spruitjesschooltijden
Mijn moeder bracht en haalde ons van en naar school: ’s ochtends, ’s middags, tussendoor een boterham. Wie denkt dat vrouwen sinds de tweede feministische golf massaal gingen werken, verbaast zich erover dat jonge moeders zoals ik, ook nu nog voor parttime werk kiezen. Maar onze eigen opvoeding dreunt stevig door wanneer we kiezen voor werk en ouderschap. En in de jaren tachtig werkte 60 procent van de vrouwen (met of zonder kinderen) helemaal niet. Wie beleid maakt om werk en gezin goed te combineren, met als doel hogere arbeidsparticipatie en gelukkige gezinnen, moet oog hebben voor de waarden die de jongste generatie heeft meegekregen ten aanzien van werk en gezin. En duidelijke conclusies trekken: weg met de spruitjesschooltijden.
Als bezuinigingen het nieuwe school- en regeringsjaar inluiden, is het dan geen luxediscussie om te beginnen over schooltijden, kinderopvang en emancipatie? Natuurlijk niet, is mijn antwoord, alleen al om de volgende redenen: volgens het CBS worden er altijd minder kinderen geboren wanneer het slechter gaat met de economie. De voorspelling is dat het geboortecijfer in 2010 het laagste zal zijn sinds het crisisjaar 1984. En we waren al kampioen in uitstelouderschap, de hoogopgeleide Nederlandse vrouw is gemiddeld 34 jaar wanneer ze moeder wordt. Juist de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt staat op het spel; in een recente studie van Irma Mooi-Reci naar de effecten van werkloosheid op de lange termijn blijkt dat vrouwen meer last hebben van tijdelijke werkloosheid dan mannen. De kans om nogmaals werkloos te raken is groter en het salaris is ook op lange termijn lager. Daar staat wel tegenover dat vrouwen veelal in sectoren werken waar minder ontslagen vallen (zorg, onderwijs) en soms juist aan het werk gaan als de partner werkloos thuis zit. Maar in grote lijnen ziet het er slecht uit voor vrouwen die nu een baan en een gezin willen gaan combineren. De vraag is welke visie op werk en ouderschap past bij de twintigers van nu.
Vertroeteld
Over wie hebben we het? Wat is de grootste gemene deler van die groep die gelijktijdig opgroeide en schoolging, mijn klasgenoten dus?
Een lerares vroeg in die klas eens wat er in 1989 gebeurd was. Het bleef stil. Tot één jongen antwoordde: “De Gameboy kwam op de markt!” De docente zei dat ze de val van de Muur bedoelde en vroeg of we de datum wisten. Nu wist een leerling wel het juiste antwoord: dat was namelijk de geboortedag van haar zusje.
Dit is, in een kort voorbeeld, mijn generatie. Hedonistisch (iedereen een computer, welvaart is de norm) en individualistisch (alleen persoonlijke zaken zijn belangrijk). We beleefden alleen het ‘happy end’ van lange crisistijden en dankzij de digitale revolutie is alles 24/7 voor ons beschikbaar.
Er was zo ontzettend veel mogelijk dat je ervan in de stress zou schieten: de quarterlifecrisis. Franca Treur schreef hierover in een prijswinnend essay in NRCnext: “Toch voel ik een alleen maar toenemende druk om iets briljants voor elkaar te krijgen, een bijdrage aan de wereld te leveren, een perfecte relatie te hebben, niet te mislukken.” In de piramide van Maslow zijn alle behoeften al vervuld en staat de jonge mens in het topje, alleen de zelfverwerkelijking rest hem nog.
Ondertussen brachten de Twin Towers, Irak en Afghanistan het wereldnieuws wel dichtbij, want het zijn ‘onze’ 23 mannen, onze klasgenoten die daar sneuvelden. De crisis maakt het perspectief voor veel jonge mensen pas echt zwart, welkom echte wereld, dag Lalaland. Hoe gaat de meest vertroetelde generatie nu nog iets briljants maken van carrière en gezin?
Ik denk dat er globaal twee stromen zijn die onze keuzes bepalen. In de eerste plaats beschouwen we de invulling van ons leven als natuurlijk voortvloeiend uit de keuze voor een studie, persoonlijke interesses, onze visie op werk, de kansen op de arbeidsmarkt en een soort sociale mal die ons vormt. Natuurlijk doet niet iedereen daaraan mee, maar globaal kun je wel stellen dat werken in Nederland erg normaal is, dat ambitie goed is, dat een koophuis op je verlanglijstje hoort te staan, net als een vaste partner en een auto.
In de tweede plaats zijn er ook traditionele gezinswaarden die pas een bovenstroom vormen als we zelf aan een gezin beginnen. Annette Roest laat in haar recente proefschrift zien dat die waarden genderspecifiek overgedragen worden. Vaders dragen arbeidsethos over (met name op hun zonen), moeders doen dat in veel mindere mate. En Anne van Putten toont in haar promotieonderzoek aan dat ook de verdeling van werk en zorg van ouders op kinderen wordt overgedragen. Bijvoorbeeld door een moeder thuis bij de thee, die net iets vaker thuis is dan op haar werk. De anderhalfverdienerscultuur is de middenweg tussen onze eigen opvoeding en de 21e-eeuwse werkethiek. Maar is er iets mis met die middenweg? Ja, er is iets mis met de anderhalfverdienerscultuur, omdat onze maatschappij er dusdanig op is ingericht (schooltijden, voorzieningen voor opvang, sociale omgeving) dat je aan die norm niet ontkomt. Deze ouderschapsideologie beperkt daarmee de keuzevrijheid en geeft weinig ruimte aan alternatieve wegen in tijden van crisis. Beleid moet naar mijn inzicht zo ingericht worden dat iedere generatie een stap verder kan komen vanuit de waarden die onbewust, maar toch zeer hardnekkig aanwezig zijn. Gebeurt dat nu? Integendeel. De schooltijden zijn al in geen eeuwen veranderd en passen in een samenleving waar moeder ’s ochtends vroeg de spruitjes opzet voor een warme lunch in de pauze. Maar deze ‘spruitjesschooltijden’ passen niet bij het moderne werkritme van ouders en brengen werkende ouders in de bekende spagaatpositie.
Keukentafel
Het toverwoord in deze discussie is meestal ‘flexibiliteit’. “Flexibele werktijden moeten onderdeel van de cultuur worden”, claimde Rouvoet op de conferentie over Werkende Gezinnen dit voorjaar. Maar hoe flexibel is werk? Werk in de zorg, horeca en logistiek ligt vast in roosters. Werk op kantoor is afhankelijk van afspraken waarvoor mensen op vaste tijdstippen beschikbaar moeten zijn. En hoe flexibel zijn scholen en kinderdagverblijven? Flexibiliteit is een vaag begrip en slechts een noodoplossing wanneer vaste structuren niet goed ingericht zijn. Niet voor niets klinkt in veel publicaties over de jongste generatie juist weer de roep om een keurslijf, zoals in het artikel van Franca Treur, maar ook in een studie van sociologe Christien Brinkgreve: “Vrijheid zonder houvast [blijkt] niet het beoogde effect te sorteren: er is structuur nodig, wil vrijheid gerealiseerd kunnen worden; beperking en inbedding om te voorkomen dat vrijheden destructief werken.” De hang naar dwang is des te sterker nu we door de crisis naar het laagste niveau van de piramide van Maslow gestort zijn en naarstig zoeken naar de zekerheden die voorheen vanzelfsprekend waren.
Een ander sleutelbegrip op die conferentie was de keukentafel. Daar mogen ouders bakkeleien over wie wat doet, of zoals Rouvoet het zei: “We hoeven gezinnen niet te pamperen, zij hebben hun eigen verantwoordelijkheden.” Revolutie aan de keukentafel dus, maar daar werk je aan een gelukkig gezin en niet aan de emancipatie en arbeidsparticipatie van de rest van Nederland. In je rol als ouder komen bovendien de waarden boven die je van je eigen ouders meekreeg en dat is (met de 60 procent thuisblijfmoeders van de jaren tachtig in gedachten) voor moeders niet erg stimulerend om meer te gaan werken.
Welke aanpak past wel bij de twintigers van nu? Rob Wijnberg schetst de generatie in zijn pamflet Boeiuh! en legt daarin de nadruk op de maatschappelijke desinteresse en het gebrek aan groepsidentiteit: “Jongeren behoren niet tot een bepaalde kerk of andersoortige stroming, ze behoren tot zichzelf.” Maar Wijnberg schetst ook een positieve kant, er is namelijk ruimte voor ‘idealisme à la carte’: we willen best actief zijn voor een goed doel, als het ook goed voor onszelf is.
Dit idealisme kun je heel goed vertalen naar verbeteringen die kleinschalig en lokaal starten, maar landelijk draagvlak tot gevolg hebben. Een mooi voorbeeld is Mama Wil, een initiatief dat zich richt op een betere verdeling van zorg en werk. Zo is er een actie voor betere voorschoolse opvang in Deventer, waarbij Mama Wil ouders in het hele land oproept om mee te doen en bij de eigen school te beginnen met een actiepakket van de organisatie. Een inktvlekstrategie (via internet) die heel goed kan werken om steeds een nieuw deelonderwerp op de kaart te zetten.
Maar er vallen ook lacunes op de kaart. Laten we eens naar het alternatief voor de boerenschooltijden kijken: het continurooster. In mei van dit jaar liet Sharon Dijksma weten dat zij scholen steunt die een ‘dagarrangement’ bieden: een dagprogramma met activiteiten na de lessen. Maar zo’n programma wordt niet verplicht, want “de overheid legt de schooltijden niet vast”. Wie wil dat alle kinderen overblijven, zodat alle ouders elke dag van negen tot drie kunnen werken, is afhankelijk van de keuze van de school of moet het idee zelf inbrengen via de medezeggenschapsraad van de school. Ik begin bijvoorbeeld en moedig andere ouders aan om ook een continurooster bij de medezeggenschapsraad aan te vragen. Zo zouden overal in Nederland ouderenquêtes en pilotprojecten kunnen starten.
Maar nee, dat gebeurt níet overal, want de verspreiding van het concept blijft afhankelijk van het initiatief van ouders. We kunnen voorspellen dat dit eerst en vooral plaatsvindt op de blanke, openbare scholen met veel werkende ouders. Er ontstaat scheefgroei, er komen scholen mèt en zonder continurooster, met steeds méér en met steeds minder werkende moeders. De kinderen zonder continurooster zien maar weinig voorbeelden van werkende moeders. Zij groeien op met de gedachte dat moeders vier keer per dag aan de schoolpoort horen te staan. Dít is het punt waarop de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen.
We kunnen afwachten of, stapje voor stapje, elk jaar de arbeidsparticipatie van vrouwen een procentpuntje verder stijgt. Of zelfs blijft hangen als de recessie jonge vrouwen erg hard treft. Maar als de vraag van dit regeringsjaar is hoe we er met minder geld in 2020 toch nog goed voor zullen staan, moet heel veel aandacht gaan naar de groep die nu voor volgende generaties een basis legt. Alleen de zekerheid van sterke, vernieuwende randvoorwaarden helpt de jongste generatie een stap verder, want daar ontbreekt het aan. Ik denk dat we een trendbreuk nodig hebben, maar die zal er pas komen als iemand in de Tweede Kamer – met steun van de idealisten à la carte – een lans durft te breken voor een ommekeer. Iemand die het tot zijn/haar ceterum censeo maakt om steeds weer te zeggen dat er voor huidige en toekomstige generaties ouders, kinderen, werkgevers en werknemers een structurele oplossing is die de emancipatie, de arbeidsparticipatie en de economie vooruit helpt. En ja, ik ben van mening dat het continurooster de oplossing is die nu eindelijk eens het verschil zal maken – het verschil tussen mijn moeder en mij, het gelijke voor mijn dochter en mijn zoon.
Literatuur
- Christien Brinkgreve, Vroeg mondig, laat volwassen, Amsterdam 2004.
Anne van Putten, The role of intergenerational transfers in gendered labour patterns, Amsterdam 2009. - Irma Reci, Unemployed and scarred for life? Longitudinal Analyses of How Unemployment and Policy Changes Affect Re-employment Careers and Wages in the Netherlands, 1980-2000, Amsterdam 2008.
- Annette Roest, Value Similarities and Transmissions among Family Members, Amsterdam 2009.
- Franca Treur, ‘Maak iets van je leven! Maar wat?’, NRCnext, 30-11-2006. Winnaar essaywedstrijd ‘Macht en onmacht’.
- Rob Wijnberg, Boeiuh! Het stille protest van de jeugd, Amsterdam 2007.
Naschrift
Dit artikel publiceerde ik in 2009 in De Helling, wetenschappelijk tijdschrift van GroenLinks. Omdat er sindsdien geen drol veranderd is in de emancipatie in Nederland, kan ik het hier opnieuw plaatsen. Nog altijd relevant. Oké, er is bij mij persoonlijk wel iets veranderd: ik heb een andere baan en ik ben gescheiden. Mocht Jet Bussemaker zich daar zorgen over maken: jammer dan.