’s Ochtends snijden de meisjes op het station de tomaten; de mozzarella; ze zetten bakken met rucola klaar. Er zijn nog geen klanten voor de panini’s en pasta’s van La Place of Julia’s, maar de afhaaltoko’s zijn de hele dag open. Je kunt er koffie halen, maar volgens een bepaald sociaal-psychologisch principe gaan forensen altijd naar de plekken waar iedereen al staat – dat doen ze bij het instappen in de trein, dus dat doen ze ook voor koffie – en dat is de rij voor de Starbucks. Kuddedieren.
Na een jaar ben ik nog niet helemaal gewend aan de tokotunnel die Rotterdam Centraal geworden is. ‘Rotterdam Centraal’ is trouwens geen naam voor een station – of voor wat dan ook. Vroeger heette het hoofdstation in alle grote steden nog een ‘Centraal Station’. Rotterdam Centraal: dat klinkt als een visieloze politieke partij, nummer 17 op de lijst. Centraal is een bijvoeglijke bepaling zonder zelfstandig naamwoord. Alsof je Turks Fruit alleen maar Turks zou noemen omdat mensen na zoveel jaar de titel wel weten.
Het is niet gek dat ‘Station Kapsalon’ een van de bijnamen is die Rotterdammers nu bedacht hebben. Toen ik met mijn kinderen voor het eerst door het station liep, riep mijn zoon uit: ‘Een reuzengebraad!’ Hij is acht jaar, hij leest graag Asterix (vandaar: reuzengebraad) en hij was zwaar onder de indruk van het vlees dat The Döner Company aan het spit had staan. De tweede keer door het station begon mijn dochter te huilen omdat ik dit keer de loopbrug nam. ‘Ik wil door de tunnel, daar ruikt het zo lekker,’ dreinde ze. Tja.
Station Kapsalon. We wonen nu eenmaal in de stad waar de kapsalon zó bekend is geworden dat kappers zichzelf maar barbier zijn gaan noemen om misverstanden te voorkomen. En zoals iedereen weet: kapsalon is iets goors en je eet het ’s nachts als je te veel gedronken hebt uit een gekreukeld aluminium bakkie. Zet het bakkie schuin op z’n kop en je hebt ons nieuwe station, inclusief die geuren van alle soorten fastfood die je maar kunt bedenken. Kuddevoer.