Acht uur ’s ochtends. Langs het Malieveld scheuren twee motoragenten met blauw zwaailicht. Auto’s schuiven kreunend opzij. De motoragenten stappen af en blazen hysterisch op fluitjes. De voetgangers wachten en blazen denkwolkjes uit: in hemelsnaam, doe rustig, wie heeft er op dit uur een ambulance nodig, mijn god.
Eén agent staat midden op het kruispunt en laat twee auto’s naast hem doorrijden. De baan achter hem blijft nog rijden en het fluitje klinkt harder en hysterischer, maar de botsing die volgt is toch nog harder. Een dof ‘BAM’, verder niets. Niemand schreeuwt, er zijn geen sirenes. De mensen die net een kop-staartbotsing hebben gehad, stappen uit. Ach, niets aan de hand. Blikschade. Dat is niet erg als er levens gered moeten worden.
Je kan wel schrikken natuurlijk. Je zit in je warme auto met de radio aan, je ziet het blauwe zwaailicht niet, dat komt van links, je hoort het fluitje niet, je voelt alleen ‘BAM’. Jezus, dat is schrikken. Lichte zweepslag misschien?
De voetgangers kijken en wachten nog steeds, de ambtenaren van het provinciekantoor. Eindelijk komt daar het speciale vervoer waarvoor de weg is afgezet.
Bus één meldt op de zijkant: Dagje kerstmarkt? Ga met ons mee! of iets in die blije trant. Nee, dat kun je niet menen. Geen kerstmarkt… nee.
In de vijf luxe touringcars zitten militairen. Over twee, drie uur wordt er één militair tot ridder geslagen, in aanwezigheid van honderden collega’s. Hij heeft vast levens gered, al was daar vandaag misschien niet écht een zwaailicht voor nodig. Maar het is toch een mooi idee. De koning slaat hem op de schouder en hij krijgt een medaille.
Jij een zweepslag, hij een schouderslag. Ach ja. Het stoplicht staat op groen, jongens. Lopen.