Ik schreef een kort verhaal in de ciderloods van de Fenix Food Factory. Het is namelijk de Week van het Korte Verhaal en waar kun je beter schrijven dan ‘tussen de boeken’, dus bij boekhandel Bosch&deJong? Doel was een verhaal van max. 500 woorden. Silvana Sodde (The writer’s guide to the galaxy) en Manou van de Zande (De Schrijfschool) waren onze docenten.
Oh ja, sla mij dood als ik met een thema (‘tussen de boeken’) moet schrijven. Maar ik heb het toch gedaan. Lees maar, met waarschuwing: ongeredigeerd en nog te vers voor een titel.
Ik had op de vleesafdeling gewerkt die dag. Boterhamworst op standje 4, ham op standje 2. Lever uit het plastic halen en in een emmer met water gooien. Filet americain uit een witte verpakking in een zwarte schaal boetseren, daarna in scheppen van perfect 100 gram in kleinere zwarte schaaltjes verpakken. Filet en salades elk half uur omscheppen, net voordat de bovenlaag ranzig van kleur verandert. De klanten, altijd dezelfde klanten: twee meisjes die rundersalami bestellen, drie keer opnieuw vragen ze of het echt rund is. De jongeman met eyeliner, felblauwe ogen en halflange haren in de kleur van zijn bestelling. Hij bestelt altijd 75 gram filet americain omdat hij weet dat ik dan vers moet scheppen. Een oude vrouw die zure zult bestelt. Alleen voor haar hebben we dat spul in huis. Aan het eind van de dag schep ik het putje met resten ham-, prei-, en eiersalade leeg. Zo motiveer ik mezelf om mijn studie af te maken.
Ik kon niet meer staan, maar in café De Ouwe, waar we niet vaak kwamen, waren weinig stoelen. De vier stoelen waren door vijf mensen bezet, één fauteuil was namelijk in beslag genomen door een stelletje. Het meisje leek, door haar kleding, door haar iele figuurtje, niet ouder dan vijftien. Haar gezicht zag ik niet doordat het voortdurend aan de jongen was vastgezogen. Hij viel op door zijn strakke leren broek en hoge laarzen, heftig gedateerd.
‘Ranzig’, zei Tom.
‘Satésalade is ranzig,’ zei ik. Dat is echt waar.
‘Waar is zijn rechterhand?’ vroeg Ralph.
‘Ik wil het niet weten. Echt niet,’ zei Tom. Ik keek wel. Zijn hand zat in haar broek, aan de achterkant, tenminste, je zag geen hand of arm, geen strookje vlees, maar daar stroopte zijn mouw op langs de gordel van haar broek, zoals een veearts ook zijn mouw hoog opstroopt als hij onderzoek doet bij een koe. Kalverliefde.
Na twee biertjes hadden we het er wel gezien. Ik was doodmoe. Ik vertelde Ralph dat ik de volgende dag nog moest studeren.
‘Dat is toch geen leven, zo tussen de boeken.’
‘Liever dat dan de rest van mijn leven tussen het vlees.’
‘Daar heb je een punt. Maar je kunt ook barman worden. Of barvrouw. Of prostituee.’
‘Dezelfde irritante klanten.’
Toen we weggingen, koppelde het meisje net haar hoofd los van de jongen in de fauteuil. Ze liet haar hoofd even op zijn schouder rusten, uitgeput van het tongen. Hij keek mij aan. Ik herkende hem aan het streepje eyeliner onder die lichtgevende ogen.
We besloten boos te zijn die avond. Tom gooide een baksteen door een winkelruit. Ralph schopte vuilniszakken open. Daarna haalde hij een betonschaar onder zijn jas vandaan en vroeg me wat voor fiets ik wilde. Zo hoefden ze me niet meer thuis te brengen, het is toch een pokke-eind rijden.
Mijn nieuwe fiets was iets te hoog, ik kon net op het puntje zitten. De filetjongen ging niet uit mijn hoofd.