Als een schrijver achter zijn werktafel zit, laat elke gedachte aan de toekomstige koper van zijn boek hem koud. Hij heeft het hele heelal tot zijn beschikking, kan zich verwonderen over alle dingen onder en boven de aarde, hij kan elke liefde bedenken en elk gewenst personage daarbij, moederliefde, religieuze liefde, prille liefde, perverse liefde, onbeantwoorde liefde, huis-tuin-en-keukenliefde, dierenliefde, schreeuwende liefde, sussende liefde, kussende liefde maar de liefde voor zijn lezer ontbreekt hem. Zodra er ook maar een vlaag aan zijn toekomstige lezer zijn hersens binnendringt, wordt zijn pen gedoopt in zoete melk met room, of wordt die, van de weeromstuit, tot een onbeweeglijk stuk graniet. De schrijver heeft eigenlijk een afkeer van zijn lezer. Het is beter om dat niet hardop te zeggen, maar het is waar.
In het boek Hoe verliefd is de lezer? zijn essays en beschouwingen van Doeschka Meijsing verzameld. Ze schrijft over belevingen van verhalen, verbeelding en film vanaf haar vroege jeugd. Er is veel moois in deze bundel te ontdekken.
Dit is het, dacht ik. Ze kunnen me opsluiten in de donkerste kamers, ze kunnen me vervelen, tot wanhoop brengen – de adolescentie is nu eenmaal de periode van melancholie en opstandigheid tegelijkertijd -, maar wat altijd zal blijven bestaan is dat ik kan denken wat ik wil, me voor de geest halen wat ik wil; het plezier dat ik heb in mijn mogelijkheid tot verbeelding, in welke tijd dan ook, kan niemand mij afnemen.
Misschien vind ik dit boek zo leuk omdat ik er iets in herken. Niet haar beschouwingen over Kuifje, want ik ben nooit een echte striplezer geweest. Ook niet de hoofdstukken over Marcello Mastroianni en Sophia Loren, hoewel Meijsing prachtig over deze acteurs schrijft. Nee, het is juist zo’n uitleg als hierboven over hoe de verbeelding werkt. Zo beschrijft ze ook hoe ze het als kind niet erg vond om lang wakker te liggen, dan kon ze een verhaal helemaal uitdenken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik altijd heb gedacht en nog steeds denk dat ieder kind, ieder mens dat doet. Zijn er mensen zonder verbeelding en wat doe je dan als je wakker ligt?
Als je zo’n boek over literatuur leest, komen er weer allerlei titels voorbij voor op de nog-te-lezen-lijst. Of opnieuw-te-lezen, zoals The End of the Affair van Graham Greene. Ik schreef zelf al eens dat het boek met met een somber gevoel achterliet, maar Meijsing schrijft het mooier op:
Ik las het boek als vijftienjarige met een grote honger naar meedogenloosheid. De roman balanceerde op de rand van het ongeloof, maakte genadeloze sprongen en kende een zeer onbevredigend maar tartend einde, dat me noopte het boek tandenknarsend in een hoek te gooien en weer op te pakken. Elk boek zou zo’n stuiterend effect moeten hebben, de literatuur als boemerang.
Oké, er is wel iets op te merken over deze bundel, want niet alle stukken zijn even interessant en de dubbelingen bij bepaalde onderwerpen had ik kunnen missen. Maar ik ben blij dat dit boek me weer even liet zien dat Doeschka Meijsing zo’n leuke en fascinerende schrijver was.