Waarom kan ik niets schrijven dat de doden zou laten verrijzen? Dat streven schrijnt het ergst.
Toen we aan het deel kwamen waar we in poëtische taal een ruzie moesten improviseren, zonk de moed me in de schoenen.
‘Dit kan ik niet,’ zei ik. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
‘Geeft niet wat je zegt,’ zei hij. ‘Je kunt geen fouten maken als je improviseert.’
‘Stel dat ik er een puinhoop van maak? Stel dat ik het ritme verpest?’
‘Dat kan niet,’ zei hij. ‘Het is net zoals drummen. Als je een slag mist, creëer je een andere.’
