In mijn boekenkast staan zes boeken van Connie Palmen, maar ik heb ze nog niet allemaal gelezen. Hoewel haar literaire ster op hetzelfde moment opkwam als mijn interesse in literatuur, was ik altijd een beetje huiverig voor boeken die zo veel aandacht in de media kregen – niet alleen die van Palmen. Noem het ijdelheid, arrogantie of ongezond wantrouwen, maar ik weet niet of de smaak van de massa, de smaak van tv-presentatoren altijd mijn smaak is. Voordat je nu afhaakt of juist instemmend en driftig knikt, ga ik even een streep zetten door dit principe. Iedereen moet gewoon alles lezen van Connie Palmen. Ze schrijft fantastisch en ze is grappig (zie filmpje hieronder – LIT! met Cesar Majorana).
De wetten las ik trouwens wel drie keer. Voor mijn leeslijst, al denk ik dat ik er toen helemaal niets van begreep. Afgelopen week nog eens. En in De wetten vond ik een notitie met citaten, waaruit blijkt dat ik haar debuutroman een aantal jaar geleden ook nog eens las. Gek dat ik geen herinneringen heb aan dat moment van herlezen, maar het tekent misschien wel hoe ik de boeken van Palmen lees: ik vreet ze op. Ik verslind ze. Ik lees door en door en raas door het boek als een kind met een minuut gratis winkelen in een snoepwinkel. Ik kan niet zo goed uitleggen waarom dat zo is. Er zijn genoeg ideeën in haar romans om langer bij stil te staan en het zijn die ideeën die ik gretig in me opneem en verder verwerk, maar ik wil vooral meer lezen, meer weten. Ze schrijft zo mooi over liefde, over hoe mensen zich tot elkaar verhouden, over grote denkers en schrijvers, over denken, over schrijven.
Ik wil een persoon worden, iemand met een eigen leven en met ogen die zelf iets zien, op een eigen manier en niet op de manier van iemand anders. En ik zou ook woorden in mijzelf willen horen opkomen, helemaal van mijzelf. Overal zit de vuiligheid van anderen, als de korst om de taal, als een waas voor mijn ogen, van bezoedeld glas lijken ze wel. Ik zie echt niks. Ik haal alles door elkaar, ik vermeng de categorieën, man-vrouw, literatuur-werkelijkheid, waarheid-leugen, en er is niets in mij dat als scheidsrechter op kan treden door tegen het ene te zeggen: jij bent niet wat je lijkt te zijn en tegen het andere: jij bent het, jij bent waar, je bent wat je bent en voor jou kies ik. (De wetten)
Ooit, lang geleden schreef ik een opstel naar aanleiding van Briefwisseling 1951-1987 van M. Vasalis en Geert van Oorschot. Ik moet daaraan denken nu ik in uw citaat uit De wetten – ik las dat boek ook zeker drie keer – de frase lees die luidt als volgt: ‘En ik zou ook woorden in mijzelf willen horen opkomen, helemaal van mijzelf.’ Dat gaat natuurlijk nooit te allen tijde lukken, want Palmens’ de ‘vuiligheid van anderen’ staat daaraan in de weg. Piet Gerbrandy zegt het in Het feest van Saturnus een stuk fraaier: ‘Ik hecht eraan te benadrukken dat ik dit boek nooit had kunnen schrijven zonder de schat aan secundaire literatuur die ik de afgelopen dertig jaar onder ogen heb gehad. Het is dan ook goed mogelijk dat ik zonder het me te realiseren opvattingen van grote geleerden uit het verleden weergeef. Tegenwoordig heet zoiets al gauw plagiaat, classici weten echter dat alle literatuur berust op het doorgeven van tradities.’
Ik noteerde destijds in relatie tot de regel ‘Mijn liefste was dood’, volgens Kees Fens misschien wel de meest indrukwekkende regel: ‘Zou Connie Palmen dat ook gedacht hebben? Het lijkt niet te gewaagd te veronderstellen, dat zij zich bij de dood van Hans van Mierlo door de woorden van Gorter liet inspireren, toen zij op 13 maart 2010 landelijk liet weten: ‘Mijn prachtige man is dood.’ Voor die andere man, Ischa Meijer, schreef zij een ander doodsbericht: ‘mijn man is dood’, én een monument: I.M.’ De critici stonden in de rij om haar exploitatie van de dood van Ischa Meijer aan te wrijven, mijns inziens ten onrechte. Palmen zelf heeft zich overigens in Echt contact is niet de bedoeling virtuoos teweergesteld en heeft zij antwoord gegeven op de vraag waarom I.M. een roman is: ‘I.M. is een roman omdat ik het zeg.’ Zij zou eraan toevoegen, dat het inherent is aan haar definitie van het genre als de belofte aan de lezer, waarvan geen deel uitmaakt de belofte ‘de waarheid te zullen vertellen en niets anders dan de waarheid.’ Het boek heeft de ondertitel In Margine, wat heel fraai is. ‘In Margine is geschreven in de kantlijn van passages, van teksten, beelden, verhalen, boeken en zo meer, omdat ze allemaal dezelfde eigenschappen delen: ze stellen iets aanwezig wat afwezig is, een persoon, een maker of uitvoerder, een vervlogen tijd, kennis, ouders, God.’
Ik lees alles van Connie Palmen, vindt zeker niet alles goed. Een voorbeeld. Naar aanleiding van de nominaties voor de Libris Literatuur Prijs 2012 schreef ik onder meer het navolgende.
Over Tonio is veel geschreven en gesproken. Als Connie Palmen met Robbert Ammerlaan, die uitgever was van Mulisch, uit gaat eten, vertelt deze aan haar wat nog ‘niemand’ weet, namelijk dat Tonio op de Eerste Pinksterdag van 2010 is doodgereden. Palmen die nergens voor terugschrikt, heeft het onbetamelijke lef gehad in haar Logboek van een onbarmhartig jaar een ongezonde parallel te trekken met Tonio. Palmen is zich de pijn van Adri van der Heijden en Mirjam Rotenstreich gaan voorstellen, heeft medelijden, wat mag, maar zet ook leed naast leed, niet van romanfiguren, neen van mensen van vlees en bloed. Hoe bewandelt zij deze foute weg? ‘Medelijden behoort abstract te zijn, maar ik stel me de lichamen van de vader en de moeder voor, lichamen waarin nu de pijn tiert waarmee ik de afgelopen elf weken probeer te leven.’ Vervolgens schetst Palmen de anekdote van de oude Adriaan Morriën die met fluweelzachte stem de meest verschrikkelijke dingen kon zeggen en die jaren geleden met Palmen sprak over de dood en over het verschil van zijn op handen zijnde dood en de dood van een kind opmerkte: ‘met de dood van een kind gooi je zo weinig weg’.
De opmerking van Morriën vind ik humoristisch. In de context raakt die niemand. Palmen is grof. In de context raakt die Adri van der Heijden en Mirjam Rotenstreich en laadt zij de verdenking op zich, dat zij de woorden van Morriën in relatie tot Hans van Mierlo ten opzichte van Tonio onderschrijft.
Maar neem dan Jij zegt het. Deze roman kun je zien als een gefictionaliseerde biografie van de Engelse dichter Ted Hughes, de man die de waarschuwing van de Sirenen in de wind sloeg en trouwde met Sylvia Plath.
Als lezer, bekend met het werk van Palmen, weet je onmiddellijk dat je goed zit. Het boek opent sterk. Palmen verbreekt voor Ted Hughes het zwijgen, zij het dat Hughes dat zelf in zijn sterfjaar 1998 in zijn poëzie deed, in Birthday Letters, een bundel van 88 gedichten waarin hij hun gezamenlijke leven onderzoekt en zijn gevoelens uit over haar dood. Het 150-regelige gedicht Last letter ontbreekt. In dat gedicht staat Hughes stil bij de laatste ontmoeting met Plath, twee dagen voor haar zelfmoord. De openingszin luidt: ‘Wat happened that night? Your final night?’ Het gedicht eindigt met de blikken stem van zijn telefoon: ‘Then a voice like a selected weapon/ Or a measured injection,/ Coolly delivered its four words/ Deep into my ear: ‘Your wife is dead.’’
Palmen verwoordt dat Hughes tijdens het leven van de Amerikaanse dichteres met wie hij zeven jaar getrouwd is geweest zweeg om haar te beschermen tegen de vooroordelen en misverstanden van zijn vrienden, en na haar dood zweeg om zichzelf te beschermen tegen de idolate vooroordelen en misverstanden van haar volgelingen. Het sensatiebeluste publiek zag Plath als de broze heilige en Hughes als de brute verrader die haar verliet. Daarna pleegde zij zelfmoord. Daarmee was de tragiek van Hughes niet ten einde, ook zijn tweede vrouw pleegde later zelfmoord. Je kunt gerust stellen, dat Palmen door in zijn huid te kruipen voor Ted Hughes een monument heeft opgericht.
Jij zegt het is een prachtige roman, een biografische roman die anders dan Logboek van een onbarmhartig jaar in de traditie staat van haar I.M., Geheel de uwe en Lucifer. Wel bevat het laatste boek een dissonant omdat het er de schijn van heeft dat Palmen in dit boek op zijn minst in zo verre een sleutelroman is, waar zij in wezen de suggestie heeft gewekt dat de componist Peter Schat zijn vrouw vermoord zou hebben.
Nog een paar tips mijnerzijds: lees naast Jij zegt het, het brievenboek van Ted Hughes, Ik wil nooit vergeven worden en van Sylvia Plath De dagboeken 1950-1962. Beide boeken zijn beschikbaar in de privédomeinserie. The Bell Jar, vertaald als De glazen stolp, de enige roman van Plath verscheen kort voor haar zelfmoord en publiceerde zij onder het pseudoniem Victoria Lucas. Zie over de roman, die handelde over haar ineenstorting die leidde tot haar zelfmoordpoging, de brief die Hughes op 15 maart 1963, twintig dagen na de zelfmoord van Sylvia Plath, schreef aan haar moeder Aurelia Plath: ‘Ik wil nooit vergeven worden. Ik bedoel niet dat ik een openbare tempel van rouw en wroeging zal worden, eerder het tegendeel. Maar als er een eeuwigheid is, ben ik daarin verdoemd. Sylvia was een van de grootste, oprechtste geesten ter wereld, en in haar laatste maanden werd ze een groot dichter, en geen andere vrouwelijke dichter, op Emily Dickinson na, kan aan haar tippen, zeker geen levende Amerikaanse.’
Wat een brief over zijn relatie tot die complexe vrouw, een brief die hij niet wist hoe te beginnen, noch hoe hem te eindigen. Hij was van haar gescheiden, op haar wens. Beiden wilden ze hun relatie herstellen, wat dus niet door kon gaan.
Tot slot, ik onderschrijf het ten volle: lees Connie Palmen.
LikeLike