Op 6 november staak ik voor beter onderwijs. Het is niet simpelweg een kwestie van ‘meer geld’. In het voortgezet onderwijs moet de werkdruk minder worden. Minder lesuren per week, zodat iedereen zijn werk goed kan doen zonder een burn-out te krijgen, zodat mensen weer fulltime willen werken, zodat mensen weer leraar willen worden: tijd voor kwaliteit.
Maar hoe zit het dan met die tijd voor de lessen? Nog best ingewikkeld, en wat erger is: de verschillen tussen scholen zijn enorm. Willekeur regeert de werkdruk van de leraar. Dat zit ‘m vooral in de opslagfactor.
Een leraar heeft een normjaartaak, een overzicht van zijn taken, waarop de lestaak (meestal) de belangrijkste is. In de cao is vastgesteld dat de maximale lestaak 720 contacturen per jaar telt – dat zijn 24 lesuren per week van 50 minuten bij een schooljaar van 36 weken (sommige weken zijn geen effectieve lesweken, vaak wordt met dit getal van 36 effectieve lesweken gerekend). Per lesuur krijgt de leraar tijd voor voorbereiding en nakijken, dat is de opslagfactor. Daarnaast zijn er overige taken, sommige liggen vast (deskundigheidsbevordering, tien procent van je aanstelling), andere zijn variabel (mentoraat, excursies). Een leraar maakt zo 1659 uren per jaar vol bij een fulltime aanstelling.
Maar het gaat nu om de opslagfactor. Die bepaalt hoeveel tijd je hebt voor je lessen, anders gezegd: hoeveel lesuren je moet werken bij jouw aanstelling, en hoeveel extra taakuren je erbij kan krijgen. Ik heb in wat internetdiscussies van leraren Nederlands rondgekeken en zag dat de opslagfactor varieerde van 0,4 tot 0,8.
Dat betekent het volgende: werk je op school A met een fulltime aanstelling, 24 lesuren en opslagfactor 0,4, dan heb je per week 28 klokuren de tijd om je lessen te geven, voor te bereiden en al je werk na te kijken (en toetsen te maken, en met leerlingen of hun ouders soms wat extra in gesprek te gaan – kortom, alles wat bij het lesgeven hoort). De overige tijd wordt met overige taken gevuld. Werk je op school B met een fulltime aanstelling, 24 lesuren en opslagfactor 0,8, dan heb je per week 36 klokuren om je lesuren te geven, voor te bereiden en al je werk na te kijken. Je zult dan vrijwel geen andere taken nodig hebben (of anders gezegd: je krijgt niet het maximale aantal lessen, maar een klas minder, omdat je ook nog tijd nodig hebt voor overige taken).
Dat is een verschil van 8 klokuren op een fulltime baan! Nu werken veel docenten Nederlands niet fulltime, omdat zij de werkdruk van het nakijken dan sowieso te hoog vinden. Maar op een kleinere baan van bijvoorbeeld 0,6 fte betekent dit verschil ook al snel drie klokuren en dus een klas meer of minder.
Er speelt nog veel meer mee, maar het is mij opgevallen hoe weinig mensen hiervan goed op de hoogte zijn. Het is ook complexe materie. Om nog maar eens wat te noemen: hoewel iedereen kan bedenken dat de gymdocent minder nakijkwerk heeft dan de leraar Nederlands, wordt er in de cao geen onderscheid gemaakt tussen vakken en afspraken over extra taken zijn ook niet landelijk ingevuld. Veel scholen en medezeggenschapsraden durven de discussie van ‘meer uren voor Nederlands dan voor lichamelijke opvoeding’ niet aan. Het verschil tussen die twee uitersten (Nederlands en lichamelijke opvoeding) moge zichtbaar zijn, het is moeilijk om als geheel een schaal op te stellen van welk vak welke opslagfactor verdient. En het aantal leerlingen maakt ook uit, of een eerlijke honorering van het examenwerk die ook op alle scholen weer anders geregeld is, om maar iets te noemen. En dan heb ik het nog niet eens over trucjes zoals leesuren die geen lesuren zijn…
Als scholen in Nederland wel andere keuzes hebben gemaakt, dan is dat in overleg met de MR gebeurd. Een kritische lezer zal dan ook zeggen dat het niet de willekeur is die de jaartaak van de leraar regeert, maar de besturen, directies en niet te vergeten: de MR. Dat is waar, maar MR-leden zullen instemmen met bezuinigingen op de opslagfactor als het alternatief nog erger wordt voorgesteld.
Maar dat het allemaal moeilijk is, is geen reden om het ‘uren tellen’ buiten alle discussies te houden. Ik kan voor mijn vak zeggen dat werkdruk dé reden is dat mensen het werk opgeven, een duidelijke oorzaak van het tekort, een groot probleem voor de kwaliteit van het onderwijs, voor de toekomst. Politici die ook in discussies over voortgezet onderwijs zeggen ‘er gaat al zo veel extra geld naar het onderwijs’ (en daarmee eigenlijk het primair onderwijs bedoelen), hebben het ook nog niet begrepen. Dus we moeten het over deze complexe materie hebben zodat helder is waarvoor we staken: voor werkdrukverlaging, voor een collectieve verlaging van het maximum aantal contacturen. Leraren verdienen die collectieve bescherming waar een cao ook voor bedoeld is. Minder uren, tijd voor kwaliteit. Tijd voor een staking.
Op woensdag 6 november zijn er diverse stakingsbijeenkomsten, door het hele land. Ook ouders en leerlingen zijn welkom.