‘Wij zijn überhaupt geen generatie – het is ieder voor zich, maar idealen heb ik inderdaad niet,’ schreef ik als 19-jarige – een cynische uitspraak die meer past bij generatie X dan Y. Maar ik schreef ook al dat die indeling het onzingehalte van generatiedenken aangeeft en dat het begrip generatie door marketingdenken aan devaluatie onderhevig is. En toch moet ik er hier iets meer over zeggen, want ik vind het wél ontzettend belangrijk dat in elke leeftijdsgroep denkers opstaan die kunnen verwoorden wat ons denken en doen bepaalt. En ik kom bij die gedachte omdat ik Het onhoudbare midden van Gijsbert Pols heb gelezen.

Gijsbert Pols schetst in dit boek de Nederlandse samenleving die in alles het midden verkiest, de consensus die in Nederland alle andere heilige huisjes vervangen heeft, een keuze die nu onhoudbaar is geworden door de opkomst van rechts radicalisme. Hij laat in vrij persoonlijke essays zien hoe we op dit punt beland zijn, vanuit een jeugd in het midden (opgroeien in een doorzonwoning). Tegelijkertijd heeft hij de blik van de buitenstaander (‘cultuurkritiek vereist het perspectief van een buitenstaander’), omdat hij al jaren in Berlijn woont.
Juist de persoonlijke delen in zijn essays maken het mogelijk om te volgen hoe een samenleving zich ontwikkelt, omdat hij op zeer boeiende wijze de zo typische kenmerken van alles in de jaren negentig tot nu schetst en interpreteert. De essaybundel biedt mij dan ook veel nieuwe inzichten. En dat terwijl de schrijver iemand is die, jawel!, tot mijn generatie behoort. Sterker nog, wij kennen elkaar, we deden gelijktijdig examen op hetzelfde ‘protestants-christelijk gymnasium, waar we met onze twaalfjarige snoetjes allemáál stuudjes waren’, en we gingen allebei Nederlands studeren (aan andere universiteiten).
Waarom haal ik er dan toch nieuwe inzichten uit? Dat is simpel: de zo typische kenmerken van de jaren negentig heb ik heel anders beleefd, we woonden niet allemaal in een nieuwbouwwijk, wij hadden thuis niet de Elsevier. Ik heb mezelf nooit gezien als iemand die namens mijn generatie zou kunnen spreken, en ik heb op dit moment ook niet de blik van de buitenstaander, want ik herken me wel in Pols’ beeld van de samenleving zoals die nu is.
Maar de keuze van onderwerpen en de invulling van de essays, de vertelwijze, maken vooral dat dit boek fascineert en je nog wat langer laat nadenken over kwesties die zich ook niet in korte columns, tweetjes en beelden laten vangen. Het is een uitdagend genre, het essay, zowel voor schrijver als lezer, maar die persoonlijke en verhalende insteek waarmee elk hoofdstuk/essay begint, trekt je moeiteloos door de bundel heen.
De thema’s zijn divers, maar laat ik een paar favoriete hoofdstukken benoemen. Het boeiendste hoofdstuk vind ik zeker ‘Over nieuwbouw, conformisme en bestemmingen’.
Soms kreeg ik het idee dat ik het persoonlijk bij elkaar gefietst had. In de jaren negentig ging ik zeven jaar lang elke schooldag met de fiets naar het gymnasium in Rotterdam. In de eerste jaren begon mijn fietstocht in Krimpen aan de Lek, een dorp in de streek die Krimpenerwaard genoemd wordt. (…)
Toen ik zes jaar later eindexamen deed, was de omgeving waar ik doorheen fietste ingrijpend veranderd. Langs het Weena waren de meest futuristische bouwsels verrezen, om ruimte te bieden aan de explosief groeiende dienstverleningssector. Langs de ’s Gravenweg begonnen de buitenwijken steeds eerder. In de weilanden bij Capelsebrug was een compleet nieuwe wijk verrezen, ondanks de dappere vrouw die in een tentje nog lange tijd tegen de nieuwbouw had geprotesteerd.
Dit moet voor iedereen herkenbaar zijn, wat je route naar school of werk ook is geweest: ik pakte elke dag de trein van Vlaardingen naar Rotterdam. De laatste jaren kon ik die Hoekse Lijn niet benutten om mijn ouders in Vlaardingen op te zoeken, want hij werd ingericht als metrobaan. Toen ik onlangs de metro die kant op pakte, was ik verrast door de verschillende nieuwbouwwijken die Schiedam in een paar jaar tijd uit de grond had gestampt.
Maar wat Pols vertelt, gaat nog iets verder, want de Krimpenerwaard was nog niet zo verstedelijkt als Schiedam en Vlaardingen al jaren wel zijn. Hij schetst die historische ontwikkeling, op het gebied van woonbouw, maar ook wat dit voor de middenstand betekent. Hij beschrijft de ambivalente houding van de inwoners ten aanzien van alles wat stads is, terwijl het dorp steeds stadser wordt en plaatst alles in het kader van de landelijke ontwikkeling met groeikernen en VINEX-wijken. En dan vertelt hij hoe hij als buitenstaander in Berlijn dezelfde ontwikkeling ziet, maar dan op formaat wereldstad:
In mijn tijd moet ik kennelijk beleven hoe rijke mensen zich Berlijn toe-eigenen als speeltuin voor hun verwende kinderen en als mogelijkheid nog weer veel rijker te worden. De stad moet daartoe aan hun regels worden onderworpen. Maar dat hun macht niet voor de eeuwigheid is, kan ik aan het Berlijnse straatbeeld aflezen. (…)
Het straatbeeld van Berlijn is tragisch, maar het maakt ook duidelijk dat elke machtsconstellatie vergankelijk is. De wereld wordt altijd anders, de wereld kan altijd anders zijn – dat is wat het aangezicht van Berlijn doet beseffen.
Een ander vermakelijk én boeiend stuk is ‘Over het nationale zelfbeeld, bevrijding en mannelijkheid’. Ik ga geen poging doen hier een samenvatting van te geven, maar het stuk bewijst overtuigend dat de literatuur van Wolkers en Cremer helemaal niet zo seksueel bevrijdend was:
Maar het is een cynische bevrijding, omdat ze mannen weliswaar van een kwestieuze disciplinering verlost, maar hen tegelijkertijd opscheept met een zogenaamd aangeboren natuur die hun het vermogen tot empathie en kwetsbaarheid ontzegt en werkelijk contact met de ander – vrouwen, kinderen, mannen die het met mannen doen en eigenlijk ook met andere heteromannen onmogelijk maakt.
Het mooiste hoofdstuk is ‘Over schoonheid’. Lees het zelf (koop het boek hier). Ik geef je alleen de slotzin, met deze notitie: ook al is de weg naar dit punt, naar het slot van deze essaybundel en naar hoe onze samenleving nu is, niet voor iedereen hetzelfde geweest, ook niet voor iedereen van die leeftijd, het denken over het nu waarin sociale ongelijkheid en radicalisering het midden uitdagen, moeten wij ook durven, we moeten woorden blijven zoeken en onze gedachten uitdagen om een mooiere wereld te realiseren.
We zullen moeten durven geloven dat we tot schoonheid in staat zijn.