‘Ik hou van boeken die waargebeurd zijn.’
Een van de eerste opdrachten die ik 4 havo geef, is het schrijven van een leesbiografie. De uitspraak hierboven kom ik bij bijna de helft van de leerlingen tegen, al dan niet in combinatie met: ‘Ik hou niet echt van lezen.’
Zo leest een zestienjarige – maar zo lezen ook veel volwassenen. Waargebeurd verkoopt beter. We vreten het: reality shows, scripted reality, de waargebeurde film op RTL 4, en alles uit de koker van schrijvers en filmmakers die zich beroepen op de werkelijkheid, komt dat zien, het is echt gebeurd. Zelfs het plaatsen van een tatoeage (op tv, Tattoo Stories) of een auditie in The Voice kan tegenwoordig niet zonder een inleidend dramatisch levensverhaal.
Waarom???
Bas Heijne geeft in het boekje Echt zien, Literatuur in het mediatijdperk uitleg. Fictie helpt ons de werkelijkheid te verwerken: maar omdat de werkelijkheid in alle andere media al zo alomtegenwoordig is, hebben we de conventionele roman minder hard nodig, of verlangen mensen naar authentieke (in de zin van: waargebeurde) romans. (Hiermee doe ik dit boekje geen recht, Heijne haalt verschillende schrijvers aan die over dit vraagstuk nadenken, lees het zelf!)
Maar ik dacht iets heel anders. Ik dacht aan de niveaus van Lezen voor de lijst; deze niveaus worden steeds meer gebruikt in het onderwijs om de literaire ontwikkeling van de leerling te benoemen en te stimuleren. Een havoleerling zou op niveau 3 moeten uitkomen (hoger mag), dat staat voor ‘reflecterend lezen’. De opmerking ‘het liefst waargebeurd’ sluit eerder aan bij niveau 2, ‘herkennend lezen’. Bij niveau 4, 5 en 6 komt een leerling pas echt los van zichzelf en is literatuur een nieuwe, fictieve wereld in een literair-historische, culturele context. Niveau 4 is het gewenste eindniveau voor vwo. Veel lezers komen dus nooit op niveau 4, 5 of 6.
En dat past ook bij de sociale en morele ontwikkeling van jongeren. Tieners kunnen zich niet gemakkelijk verplaatsen in een ander, dat leren ze nog. Dat merk ik bijvoorbeeld wanneer ik leerlingen ‘dwing’ een nieuw standpunt in te nemen bij debatteren. Is het een kwestie van leeftijd, of komt niet iedereen even ver in die ontwikkeling?
Tijdens mijn lerarenopleiding lazen we (in Psychologie van de adolescentie) de zes stadia van morele ontwikkeling (Boom/Olthof/Kohlberg). Hoe oordeel je in complexe situaties, is de vraag. Bijvoorbeeld: een arme man met een zieke vrouw besluit in te breken bij een apotheker die als enige het levensreddend medicijn voor de vrouw heeft, maar er dik aan wil verdienen. Iemand in stadium 1 zegt: wie steelt, is een dief en moet naar de gevangenis. In stadium 6 is de redenering: het recht van de vrouw zou zwaarder moeten wegen dan het recht van de apotheker en dus zou de dief geen straf moeten krijgen. Maar weinig volwassenen (zo’n tien procent) redeneren op dit niveau en al helemaal geen tieners.
Mijn stelling is dus: veel mensen lezen zo graag waargebeurde verhalen omdat die verhalen de empathie van de lezer sneller opwekken. De werkelijkheid wordt dan bij voorkeur binnen een bekend kader (in een conventionele verhaalstructuur) gepresenteerd. Vervreemdende verhalen kun je niet zomaar lezen, dat moet je leren.
De uitdaging voor de leerling is dit te leren. De leraar mag de verhalen en boeken en de aanpak kiezen om deze kloof te overbruggen.